Terug naar Actueel
  • Nieuws

Veel zorgboerderijen ontvangen al decennia ouderen voor dagbesteding. Waar in de begintijd ouderen door dagbesteding soms zelfs jarenlang actief konden meedoen en zo ook zelfstandig konden blijven wonen, is er de laatste jaren sprake van een gemiddeld veel korter verblijf en een zwaardere zorgvraag. Ouderen komen veel later in hun ziekteproces op de zorgboerderij. Zorgboeren zien daardoor steeds vaker dat ouderen die stap niet meer goed kunnen nemen, waardoor de dagbesteding hun kracht voor de deelnemers en hun mantelzorgers niet vol kan vervullen en mensen eigenlijk te snel in zwaardere (opname) zorg terecht komen. Zorgboeren pleiten niet voor een langer verblijf, maar wel voor de juiste zorg op het juiste moment. Zij gaan voor een goede levenskwaliteit met zo laag mogelijke kosten.

Jan Tackenkamp van zorgboerderij D’n Aoverstep uit Neede en lid van Verenigde Zorgboeren Oost Gelderland ziet een groot verschil met twintig jaar geleden: “Wij begonnen ooit op onze ouderengroep met het bieden van dagbesteding aan mensen (vooral mannen) met eenzaamheidsproblematiek. De drempel voor een dagbestedingsindicatie onder de AWBZ was niet zo hoog als tegenwoordig.  Op onze ouderengroep ontvangen we nu praktisch alleen nog ouderen met een vorm van dementie, vaak al in een vergevorderd stadium. We begeleiden hen vaak tot aan het moment van opname. Soms staan mensen  (te) lang op de wachtlijst voor opname. Dat levert helaas soms schrijnende situaties op, vaak vooral in de thuissituatie.

Doordat mensen in een steeds later stadium bij ons binnenkomen, is het vaak moeilijker om mensen nog vertrouwd te maken met de mensen en de omgeving. Daardoor kunnen we in sommige gevallen nauwelijks nog iets betekenen. Vroeger waren mensen soms wel tien jaar bij ons, nu soms maar twee maanden.”

Dit ziet ook Corrie Boere van De Kloostertuin en het Boere Erf. “Mensen waren hier vroeger gemiddeld zo’n 2,5 jaar, dat is nu nog maar 1,5 jaar. Het buiten zijn en bewegen en meehelpen met nuttig werk staat bij ons hoog in het vaandel. Dat is wel moeilijk als mensen fysiek al heel slecht zijn. We maken steeds meer rolstoelpaden, maar dan nog is het lastig. We kunnen niet meer goed met ze schoffelen of oogsten. We passen er wel een mouw aan, bijvoorbeeld door pompoenen over te gooien of aan tafel walnoten schoon te maken en planten neer te zetten die makkelijk oogstbaar zijn, maar we missen het wel om met ouderen echt aan de slag te kunnen gaan.”

Hilde Verbeek is verbonden aan de Universiteit van Maastricht en doet onderzoek naar de zorg voor mensen met dementie. Zij ziet het ook. “Het beleid is sterk gericht op zo lang mogelijk thuis wonen met hulp van mantelzorgers. Het is moeilijk voor hen om de juiste hulp te vinden voor hun persoonlijke behoeften en indicaties worden soms laat afgegeven. Daarbij zijn er veel schotten in de financiering en allerlei instanties betrokken, hetgeen het proces bemoeilijkt.” 

Zij pleit ervoor dat mensen eerder om hulp gaan vragen. Het is vaak een moeilijk onderwerp, voor zowel mantelzorgers als voor professionals. Zeker bij de huidige generatie ouderen, die meer gesteld is op autonomie. "Dus wordt een gesprek erover uitgesteld. Maar uit onderzoek blijkt dat mensen achteraf vaak liever eerder hulp hadden ontvangen. Mantelzorgers voelen zich nu te vaak overbelast", aldus Verbeek.

"We zeggen wel dat mensen langer thuis moeten kunnen blijven, maar wat is thuis? Mensen met dementie voelen zich ook in eigen huis niet altijd ondersteund om het dagelijks leven te leiden. Het is belangrijk op zoek te gaan naar creatieve oplossingen en alternatieve vormen van wonen met zorg, waaronder kleinschalige woonvormen en leefgemeenschappen. Ook zorgboerderijen zijn een mooie toevoeging in het spectrum van langdurige zorg, waar ik ook onderzoek naar doe (zie andere artikel in deze nieuwsbrief).”

Ook Simone de Bruin, lector Goed leven met dementie aan Hogeschool Windesheim, ziet dat mensen nu later bij een zorgboerderij terecht komen. “De redenen hiervoor zijn denk ik veelomvattend. Mogelijk wordt er later hulp ingeschakeld of -aansluitend bij overheidsbeleid- een groter beroep op het eigen netwerk gedaan. Misschien maken ze in eerste instantie gebruik van andere voorzieningen in de wijk. We zien namelijk dat diverse gemeenten zich inzetten om dementievriendelijk te worden en proberen om mensen met dementie en hun mantelzorgers zo lang mogelijk mee te laten doen in de samenleving. Dat betekent onder andere dat zij mogelijkheden voor ontmoeting en dagactiviteiten in de wijk organiseren. De vraag is alleen wel in hoeverre deze voorzieningen voldoende passend zijn voor iedereen. Uit onderzoek van het RIVM blijkt bijvoorbeeld dat het organiseren van dagbesteding nauw luistert. Zo bleek bijvoorbeeld dat mannen zich meer  aangesproken voelen tot de zorgboerderij dan tot andere plekken voor dagbesteding. Zij zouden geen gebruik maken van dagbesteding als er geen zorgboerderij zou zijn geweest.

Om te weten wat de precieze waarde van dagbesteding op de zorgboerderij is voor mensen met dementie, wordt een onderzoek ingezet naar de kwaliteit van zorg gezien vanuit deelnemersperspectief. Hogeschool Windesheim hoopt hiervoor begin 2022 via studentenonderzoek bestaande methoden voor het evalueren van kwaliteit van langdurige zorg te onderzoeken: zijn ze bruikbaar voor zorgboeren en deelnemers van zorgboerderijen?

Hiernaast is Simone nog betrokken bij een onderzoek naar de behoefte van ouderen met een migratie-achtergrond. Zij blijken vaak niet te weten dat er zoiets als dagbesteding bestaat en hebben ook vaak geen weet van het bestaan van zorgboerderijen. “De hypothese is dat zorgboerderijen goed bij hun passen, omdat veel van hen zelf een agrarische achtergrond hebben of grond hadden. Die stelling gaan we onderzoeken door mensen met een migratieachtergrond, zowel mensen met dementie als hun mantelzorgers, zelf te bevragen. We laten zien wat een zorgboerderij is en vervolgens vragen of dat inderdaad bij hen past en of zij er gebruik van zouden willen maken.”